Gedicht naar aanleiding van Schijt aan de Grens op 24 en 25 augustus 2024 in Venray en Overloon.
.
Grenspalen 2: De Wilbertsputpaal (grenspaal één)
Sinds vijftienhonderdeenenvijftig staat
bij de kapel van Willibrordus in
het groen van Geijsteren de eerste paal.
Hij vormt het oudste teken van de grens
tussen het Land van Cuijk en dat van Kessel,
het land van Overloon, nu, en van Venray.
Nog eerder dus dan die kapel, ten tijde
van Karel de Vijfde, werd daar die paal
geplant. De mensen die zich toen een soort
van Limburgs waanden, wensten zich blijkbaar
te onderscheiden van het volkje dat
zich als meer Brabants zag, en andersom.
En dat ondanks het feit dat er in deze
nog vrijwel uitgestorven streken amper
verschillen zullen zijn geweest. De rijken,
toen, waren net zo rijk in Limburg als
in Brabant, en de armen net zo arm,
al was die laatste groep beslist de grootste.
In Brabant als in Limburg leefden er
in deze streek devote katholieken
die heidense gebruiken onderhielden
en amper nog iets wisten van de ketters
die tornden aan die grote roomse kerk
met zijn enorme trots en open rotheid.
De godsdienst heeft zowat de geest gegeven.
Armoe bestaat nog maar bedreigt acuut
geen levens meer. De grens, die ligt er nog,
getuige die grenspalen, maar is voorts
niet meer dan vorm, zozeer dat wij, Brabanders
als Limburgers, er dus die schijt aan hebben.